Structuuraanduidende woorden geven aanwijzingen over de samenhang die de schrijver bedoelt tussen zinnen en delen van zinnen in een tekst, en ook tussen alinea's en paragrafen. Ze zijn dus een belangrijke service aan de lezer. Soms worden deze woorden ook wel ‘signaalwoorden’ genoemd. De belangrijkste structuuraanduidende woorden, en de aard van het verband dat ze aanduiden, in schema:
tijdsverband |
alvorens, voordat, terwijl, tijdens, zolang, gedurende, nadat, nadien, daarna, toen, ten slotte, vervolgens, tegelijkertijd |
opsommend verband (opeenvolging) |
daarnaast, en, bovendien, niet alleen...maar ook.., ten eerste.., ten tweede, verder, ook, daar komt nog bij dat. |
redengevend en oorzakelijk verband |
want, daarom, ergo, kortom, namelijk, immers, omdat, om die reden, vanwege, aangezien, hiermee is bewezen dat, hieruit valt af te leiden dat |
tegenstellend verband |
enerzijds..anderzijds, maar, hoewel, toch, niettemin, daarentegen, desondanks, doch, integendeel, desalniettemin, ondanks (het feit dat), toch, terwijl, daar staat tegenover dat |
illustrerend (toelichtend, specificerend) verband |
zo, bijvoorbeeld, dus, illustratief voor deze houding is.... |
voorwaardelijk verband |
als, indien, mits, tenzij, wanneer, gesteld dat, dit gebeurt onder de conditie dat |
toegevend verband |
al, hoewel, hoe het ook zij, natuurlijk (…) maar, toch, weliswaar |
concluderend verband |
dus, dan ook, hieruit volgt, er kan gesteld worden dat |