Werkbank Academische vaardigheden


Structuur: de inleiding

De inleiding van een presentatie heeft een aantal belangrijke functies. Een paar van deze functies zijn vergelijkbaar met de functies van een inleiding bij een werkstuk: zij is bedoeld om de probleemstelling te presenteren en in te kaderen. Maar er zijn ook verschillen. Het aangeven van de opbouw van je verhaal is bij presentaties een must. De luisteraar heeft deze redundante informatie ook nodig bij presentaties die relatief kort zijn, niet alleen bij lange presentaties. De inleiding van een mondelinge presentatie heeft bovendien twee extra functies die geen rol spelen bij geschreven teksten: de inleiding is geschikt om het zo broodnodige contact met het publiek te leggen en gebruik je om op gang te komen. Zowel jij als spreker, als je hoorders hebben even tijd nodig om de nieuwe situatie op te nemen. Zelf moet je wennen aan het feit dat je daar nu staat, met alle ogen op je gericht, en het publiek moet even wennen aan jou, aan je stem, je verschijning enzovoort.

Naar aanleiding van deze functies kunnen we vaststellen dat het in het algemeen handig is de volgende elementen in je inleiding op te nemen.
De opening. 
De opening gebruik je om de aandacht van je publiek te krijgen.
Het voorstellen.
Al is er maar één persoon in je publiek die je naam niet kent, dan stel je je even voor. Overigens, het is meestal handig om ook aan te geven waarom dit verhaal nu juist wordt verteld door jou. Meestal is het aangeven van je ‘functie’ al genoeg. Bijvoorbeeld: ‘Ik ben Theodora Pietersen en ben voorlichter bij het ministerie van WVC’, of ‘Mijn naam is Jan de Vries en ik werk als bewaker in de Bijlmer Bajes. Ik kom u iets vertellen over ...’
Het doel.
Je deelt je publiek mee wat je retorisch doel is (‘Graag zou ik zien dat u na mijn verhaal positiever denkt over het werk van Greenpeace’). Het is handig als je bij het formuleren van je doel refereert aan zaken die jij en je publiek gemeenschappelijk hebben. Bij een mondelinge presentatie ben je dus veel explicieter over je doel dan bij een geschreven tekst. Er zijn echter situaties, waarin je naar aanleiding van strategische overwegingen kunt besluiten dat het beter is om je doel niet te noemen.
De probleemstelling en de opbouw.
 Zoals al is gezegd, ga je in de inleiding je publiek vertellen wat je gaat vertellen. Je geeft aan wat je vanuit welke invalshoek aan de orde gaat stellen en vervolgens geef je aan hoe je dat gaat doen. ‘... Daarom wil ik u laten zien wat de activiteiten van Greenpeace zijn (probleemstelling). Eerst zal ik ingaan op de activiteiten X. Daarna behandel ik de activiteiten Y en ten slotte vertel ik u iets over de activiteiten Z (thematische opbouw)’.
De procedure voor het publiek.
De hoorders willen graag weten waar ze aan toe zijn en wat voor gedrag je van hen verwacht. Dat vertel je ze dus. Hiermee voorkom je bovendien dat je publiek je in de rede gaat vallen of anderszins stoort op momenten dat het jou niet uitkomt. Je zegt bijvoorbeeld hoe lang je verhaal gaat duren, wanneer ze vragen kunnen stellen (tijdens of na je verhaal), dat ze na je verhaal koffie en thee kunnen krijgen en dat roken in deze ruimte niet is toegestaan.
Het controleren van je inschatting van het publiek.
Soms weet je niet helemaal zeker of je je publiek juist hebt ingeschat. In je inleiding kun je die inschatting dan nog even controleren. Stel dat je mis zat, dan kun je ter plekke je verhaal nog enigszins aanpassen. Bijvoorbeeld je wilt iets vertellen over metaforen; je denkt dat alle hoorders wel weten wat een metafoor is en daarom ben je niet van plan deze term uit te leggen. Als je er dan achter komt dat niet alle hoorders het begrip kennen, kun je alsnog besluiten het even kort uit te leggen. Het is dan natuurlijk wel handig als je zo'n korte uitleg van het begrip hebt voorbereid.

Overige pagina's in deze rubriek: Introductie   Het middenstuk   Het slot