Werkbank Academische vaardigheden


Planfase

De stappen die je moet nemen tijdens de planfase van een mondelinge presentatie en de activiteiten die je hier moet verrichten komen grotendeels overeen met de verschillende activiteiten in de planfase van het maken van een schriftelijke presentatie. Zie daarom ook de informatie in de rubriek Schriftelijk Presenteren.

Specifiek voor mondelinge presentaties zijn wel  het maken van een spreekschema  en het maken en kiezen van hulpmiddelen.

De voorbereiding

Ook bij het voorbereiden en organiseren van een mondelinge presentatie bepaal je wat het retorisch doel van je presentatie moet zijn (bijvoorbeeld uitleggen, instrueren, of overtuigen), en probeer je dat doel zo nauwkeurig mogelijk voor jezelf te formuleren.

Vervolgens is het handig als je je verdiept in het publiek dat je aan zult treffen: Hoe is je publiek samengesteld? Over wat voor voorkennis beschikt je publiek? Wat is hun opleiding? Welke meningen houdt je publiek erop na? etc.

Verder is het bij je voorbereiding ook belangrijk om je in je eigen positie te verdiepen: welke voorkennis heb je, welke relatie heb je met je publiek, en welke sterke en zwakke kanten heb je, als het aankomt op presenteer-vaardigheden?

Tot slot moet je je verdiepen in de randvoorwaarden waaronder je zult moeten presenteren; onder welke omstandigheden zul je voor de groep staan? Zit je aan het eind van een vermoeiende dag? Heeft je publiek net geluncht en zitten ze nu met een volle buik het liefst tijdens jouw verhaal te soezen? Hoeveel tijd heb je? En hoe zitten de mensen in de zaal: rond een tafel of allemaal in collegezaal-slagorde?

De organisatie van de inhoud

Ook over de organisatie van de inhoud van je mondelinge presentatie zullen we het hier niet hebben. De activiteiten zijn identiek aan de activiteiten van het formuleren van een probleemstelling en het indelen van je verhaal volgens de verschillende indelingsprincipes en hierarchische structuren zoals die bij het presenteren van een schriftelijk verhaal zijn uitgelegd in hoofdstuk 2 van het eerste deel van deze syllabus.

Net als voor een schriftelijk verhaal het geval is, geldt ook hier dat een probleemstelling bepaalt wat je gaat zeggen en vanuit welke invalshoek je dat gaat doen. Een goede indeling maakt of breekt daarnaast je verhaal: zeker bij mondelinge presentaties raken luisteraars makkelijk de draad kwijt. In tegenstelling tot een schriftelijk verhaal kunnen ze die dan niet zelf weer gaan reconstrueren of opzoeken. Het is dus van het grootste belang dat je verhaal, op wat voor manier dan ook, logisch en begrijpelijk in elkaar zit.

Het spreekschema

We kunnen meteen al zeggen dat er verschillende mogelijkheden zijn om van het plan, waarin je de inhoud van je verhaal hebt georganiseerd, te komen tot de tekst die je uitspreekt. Sommigen maken van hun plan een spreekschema, anderen schrij­ven naar aanleiding van hun plan eerst een tekst en maken dan een spreek­schema, weer anderen maken een tekst en lezen die voor, en heel af en toe kom je sprekers tegen die alles uit hun hoofd doen, improviserend of uit hun hoofd geleerd. Welke mogelijkheid je kiest hangt onder andere af van de randvoorwaarden waarmee je te maken hebt, met je doel, met je publiek etcetera. We gaan de mogelijkheden even langs.

Spreken naar aanleiding van een spreekschema is een manier die veel wordt gebruikt en die veelal goede presentaties oplevert. In een spreekschema geef je in de juiste volgorde beknopt de punten aan die je gaat bespreken. Sommige overgangs­zin­nen die je van te voren hebt bedacht staan erin en op punten waar je hulp­mid­de­len in gaat zetten, heb je dat aangegeven, bijvoorbeeld door ‘transparant 1’ in rode letters in de kantlijn te zetten. In een spreekschema staan dus de aan­kno­pings­punten voor je verhaal. Al naar gelang je eigen behoefte is je spreek­schema meer of minder uit­gebreid.

Spreken aan de hand van zo'n schema heeft als voordeel dat je minder dan bij voorlezen op je blaadje hoeft te kijken tijdens het praten en dat je vrij kunt spreken. Hoewel in sommige situaties voorlezen geschikt is, kun je zeggen dat vrij spreken de aantrekke­lijk­heid van je presentatie enorm verhoogt. Vrij spreken biedt je een betere mogelijkheid om je publiek aan te kijken, zodat je kunt zien wat er om je heen gebeurt. Bovendien ziet je publiek je gezicht beter, wat leuker voor ze is, en ga je vanzelf minder spreken in schrijftaal. Ondertussen geeft je schema je een prettig houvast, waardoor je tijdens je presentatie wel de zekerheid hebt dat je weet wat je gaat zeggen en doen. In sommige situaties of voor sommige personen blijft het echter vervelend dat de formuleringen tijdens het spreken als het ware vanzelf moeten komen. Sommige sprekers gaat dat minder gemakkelijk af dan andere en iemand bij wie het wel lukt in een voorlichtings­praatje, vindt het misschien moeilijk bij een begrafenisrede.

Daarom kun je ook de tussenstap maken door eerst naar aanleiding van je plan een tekst te schrijven. Die tekst leer je dan zo half-half uit je hoofd. Om vervolgens zeker te zijn dat je tijdens je presentatie niet de draad kwijt raakt, maak je naar aanleiding van de tekst een schema. Dan houd je dus het voordeel dat je contact kunt leggen met je publiek en kun je je toch zeker voelen omdat je je verhaal al eens hebt geformuleerd. Als je je ook met een spreekschema dat is afgeleid van een geschreven tekst, niet zeker genoeg voelt over de formulering, bijvoorbeeld omdat die formulering heel nauw luistert vanwege allerlei subtiliteiten, dan kun je besluiten de tekst voor te lezen.

Als je je formulering op papier zet, hetzij om er later een spreekschema van te maken, hetzij om die formulering voor te lezen, dan loop je één groot risico: dat je gaat spreken in schrijftaal. Het is belangrijk om het verschil tussen schrijven en spreken ook in je achterhoofd te houden bij het formu­le­ren van je verhaal. Maak je zinnen bijvoorbeeld niet te ingewikkeld. Gebruik boven­dien actieve werkwoorden en spreek je publiek persoonlijk aan (‘U denkt misschien dat ...’). Je kunt je publiek verder bij je verhaal betrekken door (retorische) vragen te stellen. Zorg dus dat de tekst die je opschrijft uiteindelijk is geformuleerd in spreektaal.

Hulpmiddelen

Terwijl je bezig bent om van je plan een spreektekst en/of een spreekschema te maken is de formulering niet het enige waarover je moet nadenken. Je beraadt je ook op de hulpmiddelen die je zult gaan gebruiken om je verhaal te ondersteunen.

Overige pagina's in deze rubriek: Introductie   Structuur   Retorische middelen   Uitvoering   Hulpmiddelen   Spreekangst